Een vakantie zonder einde nov22

Tags

Related Posts

Share This

Een vakantie zonder einde

Update: English version at the bottom

De vakantie die werd geboren in een trein van Enschede naar Leiden. Op de terugweg van een uitvaart. Laten we weer naar Afrika gaan zei ik tegen mijn zus Franca. Ik woonde toen nog in Houston, wist al dat we hoogstwaarschijnlijk zomer 2017 zouden terugverhuizen. Najaar 2018 zou het moment worden. En zo geschiedde. En dit zou het eerste blog moeten worden over olifanten, giraffen en leeuwen. Over hagedissen, slangen en desnoods hele enge spinnen.

Laten we beginnen met het goede nieuws. Peter en ik zijn samen en redelijk heelhuids teruggekeerd. We hebben een fantastische vakantie gehad met olifanten, giraffen en leeuwen. Zelfs een paar hagedissen. Geen slangen – maar dat vindt alleen Ruud echt erg en nauwelijks een spin gezien. Maar over al dat moois later meer. Want de reis eindigde met een ‘bang’. Of meer een driedubbele salto met een schroef. Turners krijgen er punten voor. Wij vooral veel blauwe plekken en schrammen.

Een Afrika-reis met mijn zus en zwager. We vertrekken gezamelijk, maar omdat Peter en ik vier weken gaan en zij zes weken, nemen we op dinsdag 13 november afscheid van elkaar in Solitaire, Namibië. Wij zullen in drie dagen redelijk straight forward terugrijden naar Pretoria om de auto af te leveren en dan het vliegtuig in op de luchthaven van Johannesburg. Simpel genoeg zou je denken. Drie dagen om een afstand van 17 rij-uren te overbruggen. Pittig, maar met zijn tweeën zou het moeten lukken. De eerste dag rijden we stukken over asfalt en gravel door wederom prachtig landschap. De routeplanner stuurt ons vanaf Keetmanshoop linksaf naar de grensovergang bij Rietfontein. We hopen die avond een lodge in de buurt van Witdraai te bereiken.

Rond 15.00u zien we dat de grensovergang bij Rietfontein maar tot 16.30u open is, dat gaan we niet redden op een verantwoordelijke manier en we besluiten de avond door te brengen in Aroab. Niet echt een geweldig guesthouse. Wel schoon en een redelijk bed en douche, maar geen eetgelegenheid. Buiten wat de lokale supermarkt heeft te bieden. We ‘dineren’ met chips, een paar (niet lekkere) frieten en een ijsje. Doet ons denken aan een wintervakantie in Oostenrijk in 1997 (va-va-vakantie).

Ik voel me een beetje ongedurig en besluit de tassen alvast vliegtuigproof in te gaan pakken. Daarna kijken we TV en leren het laatste nieuws over Brexit en de Trump-administration. Dat leidt wel wat af. De volgende dag rekken we ons vertrek omdat de grenspost pas om 8.00u open zal gaan. Peter biedt aan het eerste stuk te rijden. Ik vind het prima want ik heb niet zo goed geslapen. Ik weet nog dat we om 8.00u nog met elkaar overleggen hoe ver het nog is naar de grens. Misschien iets van 5-6 kilometer. Ik kijk de route mee op de telefoon. Ineens hoor ik hem roepen. Ik kijk en zie dat we behoorlijk aan de linkerkant van de weg rijden terwijl Peter normaal het midden aanhoudt. Heel onkarakteristiek geeft hij een zwiep aan het stuur naar rechts. Voor ik dan zeggen: zo, dat gaat lekker scherp, maken we een draai terug naar links. En meteen slaat de auto zijdelings over de kop. Ik tel minimaal drie omwentelingen. Bij nummer twee denk ik: dit is het, nu ga ik dood. Om meteen te denken, maar dat kan niet. Ik moet naar huis. Mijn kinderen, mijn katten…

We hangen uiteindelijk stil op zijn kop. Ik kan alleen maar denken: eruit! Ik ben heel erg bang dat de auto in de hens gaat. Eerst krijg ik mijn riem niet los. Maar als ik mijn rug tegen het plafond duw lukt het me wel. Ik kruip over het gravel de auto uit, mijn fototas met de camera er half uit, rolt achter me aan. In een reflex pak ik hem beet en stop alles op wat voor mijn handen ligt erin. Ik kom overeind en verwacht dat Peter hetzelfde doet aan de andere kant van de auto. Ik roep hem en loop om, maar zie hem niet. Ik zie wel dat het raam aan zijn kant van de auto te klein is geworden om doorheen te komen. Ik loop terug naar mijn eigen kant. Ik blijf roepen – of meer waarschijnlijk – hysterisch gillen. Ik hoor niks. Als ik in de auto kijk, zie ik hem ondersteboven hangen, het hoofd in een soort knik. Mijn adem stokt. En dan zie ik dat hij nog leeft. Je moet eruit, schreeuw ik hem toe. Hij krijgt ook zijn riem niet los. Je moet eruit, herhaal ik. Mijn grootste angst is dat de auto in de brand zal vliegen en ik ernaast sta te kijken hoe hij levend verbrandt. Je moet eruit. Eindelijk lukt het hem zich uit zijn gordel te bevrijden. Hij probeert op zijn rug de auto uit te komen.  Ik probeer hem te helpen, maar hij is te zwaar voor mij. Er moet hulp komen en gauw. Ik kijk op en zie wat kleine huisjes. Zal ik daar hulp gaan halen?

Dan komt er een auto aangereden. Ik denk dat het toevallige passanten zijn, op weg naar de grens. Ik ben als de dood dat ze door zullen rijden dus ga ik staan roepen en zwaaien als een gek. De auto stopt en er stappen twee mannen uit. Het is geen toeval dat ze eraan komen. En al zouden ze er langs gewild hebben, de hele weg is geblokkeerd door onze auto en alles wat eruit geslingerd is. Het is een chaos, zoals je ook wel ziet bij een neergestort vliegtuig.

Jaco Gouws is de boer voor wiens boederiij we zijn gecrasht. Een van zijn medewerkers heeft het ongeluk zien gebeuren en is naar hem toegerend. Jaco belt eerst brandweer, politie en ambulance en schiet daarna ons te hulp. Met dekens en suikerwater voor Peter en een luisterend oor en een helpende hand voor mij. Hij zegt ook dat een dieselauto niet zo snel in de brand vliegt na een dergelijk ongeluk. Hij wil Peter liever niet van zijn plek halen. Peter ligt naast de auto, is bij bewustzijn en kan al zijn ledematen bewegen. Maar heeft wel veel pijn en bloedt uit een aantal hoofdwonden.

Ik grabbel in het voorste gedeelte naar de telefoons. Ze doen het allebei nog. Ik pak ook de autopapieren die nog op het vertrouwde plekje zitten naast de passagierstoel. Jaco krijgt met pijn en moeite (en de highlifter) de grote tassen uit de auto. Onze kleine rugzakken liggen op de weg, maar met alles er nog in. Her en der liggen nog wat andere persoonlijke eigendommen die nog wel los in de auto lagen. Zoals schoenen, de garmin, een mes, mijn hoed. Het gaat naar de stapel rechts op de weg. Links komt het kampeergerei, de jerrycans, koelkast, extra accu en dergelijke die horen bij de inboedel van de auto die we gehuurd hebben voor deze vakantie.

De ambulance komt en sister Anna bekommert zich om Peter. De politie wil onze paspoorten zien en er ook een kopie van hebben. Jaco stuurt een van zijn mannen ermee naar de grenspost. Hij helpt mij mijn linkerhand schoon te maken. Mijn trouwring heeft een fikse snijwond in mijn ringvinger gemaakt en ik wil hem het liefste afdoen. Verder heb ik een dikke bult boven mijn rechteroog en op mijn linkerkaak. Schaafwonden op mijn knieën van het uit de auto kruipen denk ik. En vooral veel blauwe plekken. Maar niks gebroken. Nog geen pink.

Ik mag met Peter mee in de ambulance, eerst naar de kliniek in Aroab waar ze ook mijn wonden schoonmaken en daarna zullen we doorgaan naar het dichtsbijzijnde ziekenhuis in Keetmanshoop. Ruim 200 km over de gravelweg. Ik neem de rode NorthFace-tas en de grijze rugzak mee in de ambulance, Jaco houdt de rest in bewaring en zal dat vrijdag naar Keetmanshoop brengen, hij geeft me zijn emailadres en telefoonnummers. De ambulancerit naar Keetmanshoop is er een om nooit te vergeten. Ik vertel aan Herman dat als je in Nederland 200 km rijdt je het land uit bent. Ik krijg de indruk dat hij me niet helemaal gelooft.Peter ligt op een hard plastic brancard zonder gordels. Sister Anna houdt zijn hoofd in haar handen en zegt sorry voor elke hobbel. Chauffeur Herman kent de weg als zijn broekzak en rijdt het stuk snel en zeker. Onderweg zien we drie stokstaartjes de weg oversteken. Ik vind de afleiding heerlijk en probeer uit alle macht niet te denken aan ambulances die crashen en hoe Peter deze tocht beleeft.

In Keetmanshoop gaan we eerst naar het staatsziekenhuis, maar Jaco had me aageraden om naar de privekliniek van dr. Groenewald te gaan. Dat vindt de verpleegkundige in het ziekenhuis ook een goed idee en ze belt alvast de kliniek dat ze ons kunnen verwachten. Het is maar een klein eindje. Vanuit Aroab heb ik Franca en Ruud al een bericht gestuurd dat we een ongeluk hebben gehad. Stiekem hoop ik dat ze nog enigzins in de buurt zijn en naar ons toe willen komen. Ik kan wel wat steun gebruiken.

Dr. Groenewald onderzoekt Peter en laat rontgenfoto’s maken. Omdat ze Peter niet opnieuw willen, optillen wordt het rontgenapparaat een beetje omgebouwd zodat hij op zijn eigen bed kan blijven liggen. Voor de laatste foto houdt de dokter zelf de plaat vast. Wat een toewijding. Ik hoop voor haar dat ze dat niet al te vaak hoeft te doen. Van haar secretaresse krijg ik het telefoonnummer van een guesthouse. Het ligt aan de overkant van de straat. Gastvrouw Donna is een schat die ook nog een vriendin van haar vraagt om met mij boodschappen te gaan doen. Ik heb niks te eten bij me, geen vervoer en moet ook wat geld halen want ik zal cash moeten afrekenen in de kliniek.

Peter is wel duizelig, waarschijnlijk een hersenschudding, maar hoeft niet over te geven. Op de foto’s is geen breuk in zijn schedel, nek of schouder te zien. We hebben ongelooflijk veel geluk gehad. Maar de dokter wil hem wel een nachtje onder controle houden. Normaal gaat de kliniek om half vijf dicht, nu komt er speciaal een verpleegkundige voor een nachtdienst. Ik moet dus alleen naar het guesthouse. Maar kan wel eerst samen met Peter wat eten. Ik heb ’s middags de jongens geappt en na het eten bellen we even met hen. Het is goed ze te zien en te horen. Mijn zus heeft de app nog niet gelezen. Ze zijn ongetwijfeld onderweg of op een camping zonder wifi. Als ik weer in het guesthouse ben, belt mijn zwager. Ze zitten iets boven Mariental en rijden zodra het licht wordt naar ons toe. Meer dan 200 km. Ik ben zo opgelucht, mijn zus komt.

Peter kan inmiddels semi- zelfstandig zijn bed uit en naar de wc, maar is steeds heel erg duizelig als hij van positie verandert. Dat is natuurlijk  begrijpelijk, maar ook vervelend en een beetje verontrustend. De grote vraag is: wanneer kan hij vervoerd worden en waar naar toe? Via een collega van Peter komen we in contact met Dennis Zekveld die in Windhoek gestationeerd is. Hij helpt ons echt uit de brand. Hij zal vervoer naar Windhoek regelen en kijkt alvast naar een vlucht naar Nederland voor ons. Het is echt geweldig hoe behulpzaam iedereen is. De mensen op de plek van het ongeluk, ambulancepersoneel, mensen in de kliniek en bij de guesthouse en nu ook Dennis. Zonder al die hulp had ik het niet gered. En Peter en ik hebben elkaar nog. We prijzen ons gelukkig met het hele regiment beschermengelen dat blijkbaar op onze schouders heeft gezeten.

Voor half tien zijn Franca en Ruud er. Een emotioneel weerzien. Het is fijn dat we weer herenigd zijn. Maar ik ben ergens ook blij dat ze niet achter ons reden toen we die salto’s met schroef maakten, dat kan geen fijn gezicht zijn geweest. Peter mag met ons mee naar de guesthouse en een douche nemen. Hij mag zelfs zijn haar wassen, als hij maar voorzichtig doet vanwege de hechtingen in zijn hoofd. Franca en Ruud knippen en scheren vervolgens de rest van zijn haar. Een erg korte look, maar beter dan het was, de dokter en verpleging hadden er wat happen uit geknipt om te zien wat de verwondingen waren en vervolgens te hechten.

We gaan lunchen in de stad en die avond eten we in een ander – nogal Duits – guesthouse. We toasten meerder malen op het leven, vriendschap, liefde en elkaar.

– wordt vervolgd.

I wanted to write a infectious happy blog about my wonderful holiday in southern Africa with my husband, my sister and her husband. I admit I looked forward to brag a little about all the animals we had seen. But our road ended a bit differently. So I first need to clear that debris in my mind.

Because my sister and husband could stay two weeks longer we said goodbye on Tuesday November 13th at Solitaire campground, close to the famous dunes of Sossusvlei. Peter and I headed towards Keetmanshoop and from there to the border with RSA. We hoped to come as far as Witdraai in South Africa. We chose a shorter gravel road instead of the tar road to Upinton. Downside to this decision was that we found out around 3 pm that the bordercrossing at Rietfontein we inteded to use would close at 4.30 pm. We decided not to hurry but go for the Hunter Inn guesthouse at Aroab, Namibia. Not a great location, but at least clean.

I was restless and started to repack our luggage to make it already plane proof. That turned out to be a great idea the next morning. We didn’t have much of a dinner and also a meager breakfast of a banana and a piece of some sweet tasting bread. We promised ourselves a nice lodge in Vrijburg that night. We left at half past seven for the border. We didn’t need to hurry. Peter was driving.

Now it gets tricky. I was looking at the phone with the map. And all of a sudden I hear Peter shouting my name. I assumed there was an animal crossing, but when I looked up I didn’t see anything, but I noticed we were at the far left side of the road. Usually he would stay in the middle. I saw a traffic sign and then Peter turned the wheel suddenly. It all happened in a split second but I do recall I thought: OMG that is quite a turn. Next second we turn back left and almost immediately the car starts going head over heels, ‘sidewise’ if that makes sense. We end up upside down. My only thought is to get out of the car as soon as possible. I have a bit trouble to free myself from the seatbelt, but soon I am crawling out of the car, dragging my camerabag with me. I put everything in it that is in front of me and get up. I expect Peter is doing the same on the other side. So I start calling him while rushing to his side of the. I can’t see him, the roof has cracked in too low. I don’t hear him either. I ran back to my side while screaming his name. When I look back into the car through my window I see him hanging upside down, his head bended, my heart stops for a few seconds. I guess I keep screaming. He comes around and I yell at him: get out of the car. I am terrified the car will go up in flames. After some frantic tries to open his seatbelt without luck he manages to slither out of it and half way through my window. I cannot assist him. I look up and see houses and say: shall I go for help?

Then I hear a car coming. I assume it is heading for the border and I am afraid it will just go around and keep driving. So I scream, shout and waive my hands and arms: STOP, you must stop and help us. They do. It is the farmer who lives there, one of his workers saw the accident happen and had warned him. Jaco has already called the police, ambulance and fire department. He goes with me to Peter, who is now laying outside the car. Still to close to the vehicle to my taste, but Jaco says that diesel does not inflame that easily. He doesn’t want to move Peter in case he has broken his neck or his spine. He can move his arms, hands, legs and toes.

While we wait for help and authorities Jaco brings blankets and apple juice and sugar water for Peter and me. I search the front of the car for our phones. They are still working, a miracle. The police arrives and asks for our passports, he needs photocopies of them and Jaco sends one of his men to the border, just 6 kilometers away to get them. Then he helps me to get as much as we can out of the car. He puts our personal belongings on one side of the road, while his men clear the road and the rented equipment on the other side. The police asks to clear the road so the ambulance can get closer. A nurse called Anna takes care of Peter. First we will go to the clinic in Aroab where they will clean up my injuries, which are minor. Some bruises, a black eye and some scratches. I didn’t break a single bone. How many guardian angels can you host on one shoulder?

After a short stop in Aroab we drive to the nearest hospital, that means back to Keetmanshoop, 200 kilometer on a gravel road. Peter lays on a hard plastic brancard without safety belts, sister Anna holds his head in her hands and says sorry for every bump in the road. Jaco will keep an eye on the wrecked car and keep our luggage – I can only take one big bag and one backpack with me in the ambulance. He says he is coming to Keetmanshoop on Friday morning and will take the rest with him. He gives me his phone numbers and email address.

Before leaving Aroab I send a message to my sister hoping to reach her while she might still be in the neighborhood and able to come over. In Keetmanshoop we end up at the private clinic of Dr. Groenewald who takes excellent care of Peter. Her secretary helps me to find a guesthouse across the street. The landlady there helps me a lot too. I have no food or water with me and not a lot of cash money. A friend of her is so sweet to take me out for shopping at the mall. I also need to buy some footwear for Peter, we have left his at the accident site. And sunglasses for me. One of the few things that we lost in the crash. Most of our stuff has survived the three and a half turn. Most important is we did too.

Peter has sustained a little bit more damage, but we are optimistic about his recovery. From the hospital I inform my sons about what happened, later that afternoon we do a whatsapp video. It is so good to see and hear them. When I am back at the guesthouse – Peter needs to stay in the clinic, which normally closes at 5 pm, a nurse is asked to come over for the night and sit with him –  my brother-in-law and my sister do call me. They are not that far (250 km) and will start driving first thing in the morning. I cry when I see them the next morning. I am happy with their present and support.

Peter may move in with us at the guesthouse and take a shower, even wash his hair. It has been unevenly cut by the doctor and nurses while checking his heads for injuries. So later my sister Franca and her husband cut and shave his hair. Quite a different look. Afterwards we go out for lunch. Every time we get a chance we lift our glasses to cheer on life, love and friendship.

– to be continued.